
De verloren zoon
Elodie de Groot leidt haar luxe, maar eenzame leventje in het vooroorlogse (1937)
Semarang op Midden-Java. Ze is getrouwd en moeder van een zoontje van zes. Ze
voelt zich ongelukkig in haar huwelijk en heeft aan haar echtgenoot Henry
voorgesteld om te gaan scheiden. Hij wil hier echter niks van weten en als zij hier
voor een tweede keer over begint is dat voor hem aanleiding om hun zoontje Madé te ontvoeren.
Een jaar gaat voorbij zonder taal of teken van het tweetal en Elodie voelt zich diep ellendig en machteloos. Via een vriendin komt zij in contact met de
scheepsbouwkundig ingenieur Jean Sellier aan wie zij toevertrouwt wat haar is
overkomen. Dat ze hem haar vertrouwen schenkt heeft alles te maken met het feit
dat ze zich tot hem aangetrokken voelt en dit blijkt wederzijds te zijn. Hij biedt aan om samen met haar te gaan zoeken naar Madé en na een eerste aarzeling stemt ze hierin toe.
De zoektocht begint bij de schoonouders van Elodie in Pekalongan. Hierna volgen een reeks gebeurtenissen elkaar op die de twee hoofdpersonen naar verschillende plekken op Java en Bali brengen. Het verhaal krijgt een dramatische wending als op een goede dag een ongenode gast het huis van Elodie binnensluipt. Wat dan volgt heeft verstrekkende gevolgen voor alle betrokkenen.


